Mijn reis naar Heling - Deel 1

Gepubliceerd op 31 mei 2025 om 10:53

Achter het masker vandaan

Soms zou ik willen dat ik een gebroken been had. Of ziek op bed lag met hevige koorts. Dat mensen konden zien wat er aan de hand was. Dat ze wisten waar het pijn deed. Want lichamelijke pijn begrijpen mensen. Ze kunnen het aanwijzen, er verbandjes op plakken, pilletjes geven en zeggen: “Over een weekje voel je je beter.”

Maar de pijn waar ik mee leef... die zie je niet. Die zit diep vanbinnen. Het is een innerlijk gevecht dat al mijn hele leven duurt. Onzichtbaar, maar slopend. Ik draag het mee als een tweede huid. Een onzichtbare jas die niemand ziet, maar die loodzwaar weegt. En omdat het niet zichtbaar is, ziet ook niemand hoe hard ik vecht – elke dag opnieuw.

Wat je aan de buitenkant ziet, is een man die zich groot probeert te houden. Die lacht. Die praat. Die klaarstaat voor anderen. Maar achter dat masker – een masker gemaakt van schaamte, angst en de noodzaak om te overleven – zit een jongen verscholen. Een jongen die nooit echt geleerd heeft dat hij er mocht zijn.

Alles wat ik in dit verhaal schrijf, komt van daar. Niet vanuit mijn hoofd, maar vanuit mijn ziel. Vanuit die stille plek achter het masker. Achter de rol van helper, pleaser, overlever. Achter het gezicht dat Mario heet.

Mijn ziel heeft lang gezwegen. Maar nu wil ze spreken.

Ik straf mezelf al mijn hele leven voor dingen die míj zijn aangedaan. Alsof ik verantwoordelijk ben voor de fouten van anderen. Alsof ik boete moet doen voor het feit dat ik überhaupt besta.

Ik ben verwekt in een situatie waarin liefde al lang was verdwenen. Mijn ouders hielden niet meer van elkaar. Ik kwam ter wereld in een huis vol spanningen, angst en verdriet. Mijn vader – in mijn ogen streng, boos en soms ronduit kwaadaardig – was een schaduw over mijn kindertijd. Mijn moeder huilde vaak. En hoewel mijn twee zussen soms probeerden me te beschermen, voelde ik me meestal alleen.

Bang voor mannen. Onzeker. Klein. Dat was mijn jeugd.

En alsof het thuis nog niet genoeg was, werd de buitenwereld een verlengde van die pijn. Op de middelbare school werd ik zwaar gepest. Elke dag. Ze vonden me lelijk. Minderwaardig. Een makkelijk doelwit. En het bleef niet bij school. Ook op straat kreeg ik opmerkingen van wildvreemden.

Mijn zelfbeeld werd systematisch afgebroken, tot er bijna niets meer van overbleef.

Ik ging niet meer naar school. Ik verstopte me. Letterlijk. In een park, op een bankje, ergens in een hoekje waar niemand me kon zien. Urenlang zat ik daar, wachtend tot de school weer uit was, zodat ik niemand hoefde te ontmoeten.

Uiteindelijk haalde ik geen diploma. Ik zakte weg. Ik ging stappen, het uitgaansleven in. En ik vond daar een uitvlucht. XTC werd mijn manier om even te ontsnappen. Om het gevoel te hebben dat ik bestond, dat ik even mocht zweven boven alles wat pijn deed. Het was een poging om te vergeten. Om te verdoven. Maar wat ik vond, was geen vrijheid. Het was leegte.

Ik stortte in. Fysiek. Mentaal. Spiritueel.

Ik werd opgenomen. Meerdere keren. De wanhoop werd te groot. En op een gegeven moment dacht ik: dit kan niet langer. Ik wilde er niet meer zijn. Suïcide werd een schaduw die me volgde.

Wisten mijn moeder en zussen wat mij was aangedaan? Nee. Ik zweeg. Ik hield mijn mond.
Mijn moeder had al zoveel verdriet. Eerst van mijn vader. Later van mijn stiefvader, die als een kopie van mijn vader opnieuw een wrede storm in huis bracht. Ik wilde haar mijn pijn niet aandoen. Dus ik probeerde het zelf op te lossen. Een beetje te handelen. Alles maar binnen te houden.

Alsof dat nog niet genoeg was, gebeurde er in het ziekenhuis iets waardoor ik mijn kinderwens verloor. Ook dat droeg ik in stilte. Er was geen ruimte voor die pijn. Geen plek waar ik hem neer kon leggen.

En de relaties die volgden? Vrouwen die dominant waren, waarbij ik mezelf steeds kleiner maakte. Omdat dat vertrouwd voelde. Omdat dat de dynamiek was die ik kende. Nederigheid als overlevingsstrategie. Alles kwam op mijn schouders terecht. Altijd weer.

Tot het op een dag simpelweg te veel werd.

Ik keek in de spiegel en zag een wildvreemde. Ze noemden me Mario, maar ik had geen idee meer wie dat eigenlijk was.

Op dat moment wist ik: het moet anders. Niet een beetje. Niet half. Maar volledig. Radicaal eerlijk.
Ik moet echte hulp zoeken. Niet meer wegrennen. Niet meer vluchten. Niet meer verdoven.

Dit is het moment waarop mijn reis naar heling begint.

 

De eerste stap naar buiten

Op een ochtend voelde ik het tot in mijn botten: Ik red het niet meer alleen.
De muur waar ik al die jaren tegenaan had geleund, begon te breken. En in plaats van opnieuw te doen alsof, stapte ik met al mijn moed naar de huisarts.

Mijn stem trilde, maar ik hield hem vast. Er zat iets in mijn toon — een soort urgentie die zelfs ik niet meer kon wegduwen. De huisarts hoorde het ook. Voor het eerst voelde ik me gehoord. Niet als patiënt, maar als mens in nood.

Ze gaf me een lijst met adressen waar ik mogelijk terechtkon. En zo kwam ik uit bij Psychologiepraktijk Van Buuren. Geen wachttijd. Geen bureaucratie. Bijna direct kon ik terecht voor een intake.

De eerste afspraak was in Utrecht, in zo’n groot en kil kantoorpand waar je al verdwaalt als je alleen al op de plattegrond kijkt. Een plek waar mensen in en uit lopen alsof ze nergens last van hebben. En dat is precies wat me triggert.

Mijn innerlijke stem — die eeuwige kritische fluisteraar — begon meteen:
“Ze kijken naar je.”
“Ze gaan je uitlachen.”
“Wat doe jij hier überhaupt?”

Met mijn hoofd naar beneden, alsof ik me kon verstoppen voor de ogen van de wereld, liep ik het gebouw binnen. Ik zocht naar het juiste kantoor, terwijl mijn hart bonkte alsof het uit mijn borst wilde vluchten.

En daar was ze.

Myrthe.
Mijn psychologe.

Ze stond op uit haar stoel en verwelkomde me met een warme, open glimlach. Dat hielp al iets — al was mijn hoofd inmiddels knalrood van de spanning.

En ja… ze was jong. En mooi. En tja, dan gebeurt er iets in een man. Mijn ego — dat zelden rust — zag zijn kans en begon zich met de boel te bemoeien. Opeens zat ik daar alsof ik alles onder controle had. Alsof ik het allemaal wel aankon. Mooie praatjes, grootse gebaren. Alles behalve de echte ik.

Maar Myrthe had het snel door. Ze prikte er vriendelijk en kordaat doorheen. Niet op een harde manier, maar precies genoeg om me even wakker te schudden.

En dat deed iets met me.

Ik kon mijn ego even parkeren.
En daar, in dat kleine kantoor tussen vier muren, begon het gesprek dat er wél toe deed.

We zagen elkaar om de twee weken. En de gesprekken gingen goed. Ze luisterde, stelde rake vragen, en ik voelde me serieus genomen. Gezien, misschien zelfs een beetje begrepen.

Maar toch…

Ik liet nog niet alles zien. Nog steeds hield ik delen van mezelf achter slot en grendel. Het echte verdriet, de diepste angsten, de schaamte – dat lag nog te diep.
Alsof ik bang was dat zelfs zij, met haar begrip en openheid, zou afhaken als ik echt liet zien wat er in mij leefde.

Maar ergens, heel stil, was er een verandering gaande.
Een eerste scheurtje in de muur.
Een eerste straaltje licht dat binnenviel.

 

De confrontatie met het verleden

Na een aantal gesprekken met Myrthe begon ik langzaam te wennen aan het idee van hulp. Ik had vertrouwen in haar, en ergens begon ik te voelen dat ik meer mocht gaan aankijken dan ik tot dan toe had gedaan.

Op een dag kwam EMDR ter sprake. Ik had geen idee wat het precies inhield, maar Myrthe legde het rustig en helder uit. Het leek me wel iets – al was ik ook een beetje huiverig.

De bedoeling van EMDR is dat je een heftig fragment uit je verleden, een traumatisch moment, in gedachten oproept. Terwijl je dat doet, volg je met je ogen een bewegend licht of geluid. Dat proces helpt om de scherpe randen van de herinnering te verzachten. Niet om het uit te wissen, maar om het lichter te maken.

Ik koos voor een fragment uit mijn middelbare schooltijd.
Niet omdat dat het enige trauma was, maar omdat het één van de meest allesverslindende periodes in mijn leven was. De pesterijen. De opmerkingen. Het gevoel niets waard te zijn.

De volgende sessie was bij een collega van Myrthe – een vriendelijke vrouw die de EMDR ging begeleiden. Ze ontving me hartelijk. Ik voelde me op zich veilig, maar er hing spanning in de lucht.

Op tafel stond een apparaat. Langwerpig, met een klein lampje erin dat heen en weer kon bewegen.
Ik moest ervoor gaan zitten.

Ze legde rustig uit wat er ging gebeuren.
“Als je het fragment voor je ziet,” zei ze, “dan zeg je het maar. Dan beginnen we.”

Ik knikte. “Oke,” zei ik.

Ik sloot mijn ogen. Haalde diep adem. En daar kwam hij – het beeld van dat kleine, onzekere jongetje. Alleen op het schoolplein. Uitgelachen. Weggekeken. Niet gezien.

“Ja, ik zie het,” zei ik.

Ze zette het apparaat aan.
Het lampje begon te bewegen. Van links naar rechts.

Ik moest het volgen.
En tegelijk stelde ze vragen. Niet aan mij nu, de volwassen man. Maar aan die jongen van toen.
Die jongen die alles in stilte had moeten dragen.

En eerlijk? Ik vond het vreselijk.
Mijn hoofd ging tekeer als een sneltrein zonder rem. Mijn ademhaling werd oppervlakkig, mijn ogen konden het lampje niet meer volgen. Alles in mij schreeuwde: STOP!

We stopten. Gelukkig.

Ik ging naar huis met een raar, onbestemd gevoel.
Ik voelde me uitgeput. Leeg. Alsof er iets was opengetrokken dat ik niet meer dicht kreeg.

Thuisgekomen werd ik misselijk. Niet een beetje, maar echt ziek. Ik rende naar de wc en alles kwam eruit. Vloeibaar. Heftig. Mijn lijf, dat al die jaren zoveel had vastgehouden, gooide het er allemaal uit.

De rest van de dag was ik gevloerd. Koud. Wazig. Versleten.

Bij de volgende afspraak vertelde ik wat er was gebeurd.
Dat het te veel was. Te snel. Te intens.

Samen besloten we dat EMDR nog te vroeg was.
En dat was oké.

Soms wil je een trauma aanpakken, maar is het fundament er nog niet.
Soms moet je eerst leren staan, voor je door het vuur kunt lopen.

En dat leerde ik die dag.
Dat heling geen haastwerk is.
Dat het oké is om nog niet klaar te zijn.

 

Afscheid van veiligheid

Eind 2023, na bijna een jaar therapie bij Psychologiepraktijk Van Buuren, kreeg ik een bericht van Myrthe.
Er zat iets in haar stem. Iets terughoudends.

Ze had een vervelende mededeling.

Ze ging stoppen bij Van Buuren. Ze had besloten om dichter bij huis te gaan werken — in Drenthe. Logisch. Begrijpelijk ook. Reistijd, balans, haar eigen leven.

En natuurlijk zei ik dat ik het voor haar gunde. Dat ik blij voor haar was. En dat was ik ook. Maar wat ik niet zei — wat ik altijd weer verzwijg — is wat het met mij deed.

Van binnen voelde het alsof de grond weer even wegzakte.
Alsof de veilige haven die ik na lange tijd had gevonden, ineens niet meer bestond.

Ik zei niets.
Ik glimlachte, knikte, maakte luchtige opmerkingen.
Precies zoals ik het geleerd had in mijn leven. Niet te moeilijk doen. Niet te zwaar maken.

Maar diep vanbinnen voelde ik me in de steek gelaten.
Niet door haar persoonlijk. Ik wist dat het geen afwijzing was.
En toch voelde het zo.

Alsof het patroon zich herhaalde.
Iemand die dichtbij komt — en dan verdwijnt.
En ik weer achterblijf met alles wat ik nog niet had durven uitspreken.

Bij het afscheid gaf ik haar een doosje Merci. Een klein gebaar van dankbaarheid.
Want ondanks het pijnlijke einde, had zij mij wél een stukje op weg geholpen.
Ze had geluisterd. Gezien. En dat blijft.

In de tussentijd was ik al aangemeld bij PsyQ in Utrecht.
Een nieuwe stap, een nieuwe plek.
Ik kreeg de mogelijkheid om een vervanger te krijgen bij Van Buuren, maar ik besloot direct over te stappen naar PsyQ.

Niet omdat ik het makkelijk vond. Integendeel.
Maar omdat ik voelde dat ik door moest.

En zo begon het volgende hoofdstuk op mijn weg naar heling.
Een onbekende weg, vol nieuwe gezichten.
En opnieuw dat innerlijke gevecht: Durf ik me weer open te stellen? Durf ik weer te vertrouwen?

Misschien.
Misschien niet meteen.
Maar ik wist één ding: stil blijven staan was geen optie meer.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.