Soms begint een middag met een vraag die zo simpel lijkt dat je het antwoord al geeft voor je de diepte ervan kunt peilen. Een scherm dat oplicht op een doodgewone zaterdag. "Wat ben je aan het doen?" Het was mijn dochter. Mijn antwoord was even alledaags: de hond uitlaten. Maar wat volgde, trok de rustige middag in één klap een onstuimige wereld in.
Haar moeder was opgenomen. Weer een uitbarsting, dit keer tegen een buurvrouw. De politie had haar meegenomen. Mijn dochter zelf was in Amsterdam, maar haar hart was in IJsselstein, bij het kleine hondje dat nu alleen thuis zat. En zonder erbij na te denken, hoorde ik mezelf zeggen: "Dan ga ik hem wel even uitlaten."
De echo van mijn eigen woorden was nog niet vervlogen of de twijfel sloeg al toe, als een koude rilling. Was dit ik weer? Te snel ‘ja’ gezegd, zonder de consequenties te overzien? Weer die grens overgestoken die ik zo zorgvuldig probeer te bewaken? De scenario’s flitsten door mijn hoofd. Wat als haar moeder plotseling thuiskwam? De angst snoerde me de keel dicht. Maar ik had mijn woord gegeven. En belangrijker nog, ik zag het gezicht van een jonge vrouw voor me, die al zo vaak in de steek was gelaten. Ik ken dat gevoel. De leegte als degenen die je fundament zouden moeten zijn, zelf de scheuren veroorzaken. Dus ik stapte in de auto. Eerst naar Amsterdam voor de sleutel, daarna naar IJsselstein, met een hart dat steeds zwaarder leek te worden.
Met mijn stresslevel op een piek opende ik de voordeur. Het eerste wat me tegemoetkwam, was niet het hondje, maar een deken van muffe sigarettenrook. Op de grond in de gang lagen papieren, als verfrommelde herinneringen aan een leven dat niet op orde was. Toen hoorde ik het getippel en een zacht geblaf. Hij was blij me te zien, me nog niet vergeten. Maar hij was mager. Zijn voerbak was leeg, op wat kruimels na. “Geef hem maar een paar sneetjes brood,” had mijn dochter gezegd, maar dat voelde zo… armoedig. Zo zielig. In de winkel kocht ik een zak hondenvoer. De gretigheid waarmee hij de brokjes at, alsof hij in dagen niets fatsoenlijks had gehad, sneed door mijn ziel.
Mijn blik dwaalde door de woonkamer. Daar stond hij, of wat ervan over was: mijn oude tv, die ik had achtergelaten. Het scherm in duizend stukken, een stille getuige van een innerlijke storm die naar buiten was gebarsten. Op tafel en op de grond lagen ongeopende rekeningen, schreeuwend om aandacht die er niet was. De koelkast en keukenkastjes gaapten me aan met een oorverdovende leegte. Hier woonde niet alleen een mens, hier woonde de chaos. Na een snelle wandeling met de hond sloot ik de deur achter me, opgelucht en tegelijkertijd diep bedroefd.
Op de weg naar huis overviel me een ongemakkelijk gevoel, een pijn die dieper zat dan medelijden. Ik ken haar verleden. Ik weet van de gevechten die ze heeft moeten doorstaan. De wereld ziet een ‘gekke vrouw’, een lastpost. Maar ik zag iets anders. Ik zag de muren die ze om zich heen heeft gebouwd, niet van stenen, maar van pijn en overleving. Een fort om een gekwetst hart te beschermen.
Mensen die in overlevingsmodus leven, handelen niet altijd rationeel. Ze slaan om zich heen, ze verwaarlozen, ze vernietigen. Niet omdat ze slecht zijn, maar omdat de last die ze dragen te zwaar is om nog helder te kunnen denken. Het doet pijn om te zien, juist omdat ik weet hoe onvoorstelbaar moeilijk het is om die zelfgebouwde muren steen voor steen weer af te breken. Om te durven voelen wat erachter schuilgaat.
Die middag liet ik niet alleen een hondje uit. Ik stapte even in een leven dat wordt getekend door littekens. En terwijl ik wegreed, hoopte ik dat er ooit een dag komt waarop zij, net als het hondje, iemand treft die niet oordeelt, maar een volle bak met liefde en begrip voor haar neus zet. Want achter elke muur, hoe hoog en dreigend ook, schuilt een mens die gezien wil worden.

Reactie plaatsen
Reacties